‘Elke dwarsligger een dode’ – De Birma-spoorlijn

Ruim 70 jaar geleden, op 15 augustus 1945, komt met de capitulatie van Japan een einde aan de Tweede Wereldoorlog in Zuidoost-Azië. Op deze dag worden traditiegetrouw de tienduizenden slachtoffers van het werk aan de Birma-spoorlijn herdacht, onder wie 3.000 Nederlanders.
Er verschijnen nog steeds boeken, non-fictie en fictie, over het verhaal achter de aanleg van deze beruchte spoorlijn. De Australiër Richard Flanagan heeft in 2015, geïnspireerd door verhalen van zijn vader (een voormalig krijgsgevangene), ‘The Narrow Road to the Deep North’ geschreven. Het resultaat is een prachtig geschreven, universele liefdes- en oorlogsroman en daarmee alleen al een ‘good read’. Maar ‘The Narrow Road to the Deep North’ geeft ook het drama van de Birma-spoorlijn een gezicht, dat lang op je netvlies blijft branden. In deze blog duik ik in de geschiedenis van de spoorlijn waarvan elke dwarsligger een dode symboliseert.

De spoorlijn en de tol

In de jaren ’30 begint Japan met uitbreiding van haar grondgebied. Het streven is een Aziatisch rijk en verjaging van westerse mogendheden: ‘Azië voor de Aziaten’. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog sluit Japan een pact met Duitsland en Italië tegen hun belangrijkste gemeenschappelijke vijand: de Verenigde Staten. Met de aanval op Pearl Harbor in 1941 verklaart Japan de Verenigde Staten de oorlog. In Zuidoost-Azië verovert Japan stap-voor-stap territoria/koloniën van de Amerikanen, Britten en Nederlanders: de Filippijnen, Malakka, Singapore, Birma en Nederlands-Indië.
Het plan ontstaat om tussen Thailand en Birma een spoorlijn aan te leggen, om het Japanse leger goed te kunnen bevoorraden en troepen/materieel aan te voeren voor een invasie in India. Deze spoorlijn beslaat zo’n 400 km en loopt dwars door onbegaanbaar gebied: rotsen, bergen en jungle.
De Japanners zetten voor de aanleg dwangarbeiders in: Aziatische ‘werksoldaten’ (o.a. zogenoemde romusha’s) uit de bezette gebieden (naar schatting 240.000 man) en gevangen genomen westerse militairen uit de kampen (naar schatting 60.000 man). Onder de krijgsgevangenen bevinden zich ook ca. 18.000 KNIL-militairen uit Nederlands-Indië.
De aanleg van de spoorlijn start in het najaar van 1942. Het materiaal waarmee gewerkt moet worden is primitief (veel bruggen worden met spijkers en touwen in elkaar gezet) en de omstandigheden zijn onmenselijk zwaar. Er is onvoldoende voedsel en er zijn geen goede medische voorzieningen. Ziekten als malaria, cholera, tyfus, beriberi tieren welig in de kampen en maken veel slachtoffers. Tijdens de ‘speedo-periode’ voeren de Japanners de werkdruk extra op en worden rustdagen een zeldzaamheid. Moesson of geen moesson, de dwangarbeiders moeten dag en nacht werken aan de spoorlijn, ook al zijn ze ziek, uitgeput of ondervoed. Per dag sterven gemiddeld 75 arbeiders.
De spoorlijn is 1943, na ca. 1,5 jaar, gereed. Het totaal aantal dodelijke slachtoffers is enorm: naast ca. 100.000 Aziatische dwangarbeiders, ca.15.000 westerse krijgsgevangenen, onder wie 7.000 Britten, 4.500 Australiërs, en 3.000 Nederlanders. De Birma-spoorlijn gaat de geschiedenis in als de ‘dodenspoorlijn’, waarvan wel wordt gezegd dat iedere dwarsligger voor een dode staat.

Er leven haast geen mensen meer’
Voor menig overlevende van de Birma-spoorlijn stopt de oorlog niet na de capitulatie van Japan. KNIL-militairen worden direct naar Nederlands-Indië gestuurd om daar de onafhankelijkheidsopstand de kop in te drukken. Bij terugkomst in Nederland is er weinig oor en begrip voor hun ervaringen. Geert Mak, zoon van een legerpredikant, heeft hier een mooie blog over geschreven.
Een bekende overlevende is Wim Kan (1911-1983). De cabaretier vertrekt eind 1939 met zijn gezelschap naar Nederlands-Indië voor een tournee; valt daar in de handen van Japanners en wordt te werk gesteld in een krijgsgevangenenkamp aan de Birma-spoorlijn. Tijdens zijn gevangenschap blijft Wim Kan optreden. Na zijn terugkeer in Nederland verwerkt Wim Kan zijn ervaringen in een dagboek (‘Burma dagboek 1942-1945’) en in verschillende voorstellingen.
In de jaren ’70 wordt Wim Kan het gezicht van het verzet tegen een staatsbezoek van de Japanse keizer Hirohito, volgens Wim Kan ‘…een oorlogsmisdadiger, zo brutaal als de beul die hij wist te ontlopen’. Wim Kan zet alle media in: hij stuurt brieven naar de krant, verschijnt op het journaal, schrijft een open brief aan de premier. Voor het eerst is er in Nederland massale aandacht voor de ‘andere oorlog’ en het leed van oorlogsslachtoffers in Nederlands-Indië. Ondanks de campagne gaat het staatsbezoek door. Een jaar later schrijft Wim Kan een protestlied waarin hij de dubieuze rol van Hirohito nog eens aankaart: ‘Er leven haast geen mensen meer’.
Nu, ruim zeventig jaar na de bevrijding, speelt het gevoel van miskenning van het oorlogsleed van de Indische gemeenschap nog steeds. Indië-gangers willen excuses horen van de Nederlandse overheid en compensatie van opgelopen oorlogsschade. De Stichting Task Force Indisch Rechtsherstel (TFIR) kondigt begin 2015 aan een claim in te dienen namens nabestaanden/erfgenamen van Nederlandse dwangarbeiders die aan de dodenspoorlijn hebben gewerkt.

‘The Narrow Road to the Deep North’
Aan de andere kant van de wereld, in Australië om precies te zijn, snijdt de dodenspoorlijn ook diepe wonden. Richard Flanagan besluit een boek te schrijven dat gebaseerd is op de verhalen van zijn vader, een van de duizenden Australische krijgsgevangenen. Hij wijdt zich maar liefst twaalf jaar aan zijn taak ‘om zijn vader te bevrijden‘. Hij ondervraagt zijn vader in talloze (telefoon)gesprekken over zijn ervaringen, loopt zelf in Thailand de route van een kamp naar de spoorlijn die de krijgsgevangenen ooit aflegden en spreekt in Japan met voormalige kampbewaarders. Als zijn boek ‘The Narrow Road to the Deep North’ eindelijk af is, heeft Flanagan geen cent meer te makken. Gelukkig krijgt hij erkenning voor zijn magnum opus en wint hij diverse prijzen, waaronder in 2014 de Man Booker Prize. M.i. terecht, want het is een prachtig boek.
De hoofdpersoon is niet Flanagan’s vader, maar een (fictieve) Australische chirurg/legerarts, Dorrigo Evans, die na stationeringen in het Midden-Oosten in 1942 Birma te werk wordt gesteld. Hij krijgt de leiding over honderden krijgsgevangenen en worstelt iedere dag met de verantwoordelijkheid om hen te behoeden voor uithongering, ziektes en mishandeling. Het boek beslaat acht decennia: het begint met de jeugd van Dorrigo op Tasmanië en eindigt met de laatste episode in zijn leven als bejaarde man. De rode draad is een gepassioneerde en verboden liefdesaffaire tussen Dorrigo en een getrouwde vrouw. Het zwaartepunt van het verhaal is één dag in het kamp, waarop zich persoonlijke drama’s afspelen die Dorrigo de rest van zijn leven blijven achtervolgen.
‘The Narrow Road to the Deep North’ is allereerst een universele liefdes- en oorlogsroman. Door de beeldende beschrijvingen van met name de periode in het kamp, geeft het ook het drama aan de Birma-spoorlijn een gezicht. Je ziet voor je hoe de halfnaakte krijgsgevangenen in de stromende regen door de modder strompelen, soms zelfs kruipen, van hun kamp naar hun werkplek aan het spoor.
Het eerste bijzondere aan het boek is dat het perspectief wisselt. Je leest over de dagelijkse kwelling voor legerarts Dorrigo om gevangenen aan te wijzen die ‘geschikt’ zijn voor dwangarbeid en zijn gewetenswroeging na een mislukte amputatie uitgevoerd met een keukenzaag en lepel; de verschillende overlevingsstrategieën van krijgsgevangenen (van zingen, Hitlers ‘Mein Kampf’ lezen tot in het geniep een rauw ei verorberen), hun (pogingen tot) humor, solidariteit en hun verraad; de frustraties van een Japanse commandant die van zijn superieuren onmogelijke opdrachten krijgt en wegvlucht in Japanse literatuur en drugs; tot een sadistische kolonel die kickt op onthoofden en een obsessie heeft met de vlezigheid van nekken.
Het tweede bijzondere is het lange tijdpad, tot veertig jaar na de oorlog. Je leest hoe het de Japanse betrokkenen vergaat, en dat laaggeplaatsten het minder goed treffen dan hooggeplaatsten. Beschreven wordt ook hoe vele krijgsgevangenen (vaak tot aan hun dood) blijven worstelen met hun verleden: van ontheemdheid (‘he was not fitting in his life anymore’), ontkenning, wroeging tot onbedwingbare neigingen zoals vissen uit een aquarium willen bevrijden of kinderen te dwingen hun kleding alleen naar buiten op te vouwen, vanuit een oude angst voor afranseling vanwege een ‘foute’ vouw (‘you could never know when everything might change – a mood, a decision, a blanket’).
Ze zeggen wel eens dat je iemand wel uit de oorlog kunt halen, maar de oorlog niet uit een persoon. Als je ‘The Narrow Road to the Deep North’ hebt gelezen, begrijp je waarom.

Noot: op de foto (iStock) staat de ‘Hellfire Pass’, een onderdeel van de Birma-spoorlijn waaraan dwangarbeiders ’s nachts bij het licht van kampvuren doorwerken en velen het leven laten.

3 Comments

  1. Mijn docent Engels van de Middelbare school werkte aan deze spoorlijn.
    Nuchter en vol zelfvertrouwen vertelde hij soms over zijn ervaringen.

    Nog steeds ben ik onder de indruk van deze smet op de geschiedenis van de mensheid.

    Vriendelijke groet,

    Like

    1. Bijzonder om verhalen van iemand te horen die er zelf aan gewerkt heeft! Ik ben ook iedere keer weer onder de indruk als ik erover lees. Triest dat er destijds na de oorlog in NL weinig belangstelling was voor de ervaringen van de ex-Birma-gangers.

      Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie